Box 3 'nieuwe stijl': Hoe om te gaan met participaties in transparante beleggingsfondsen

Box 3 'nieuwe stijl': Hoe om te gaan met participaties in transparante beleggingsfondsen

Box 3 is met ingang van 1 januari 2023 ingrijpend gewijzigd. In hun aangiften inkomstenbelasting 2022 kunnen particuliere beleggers weliswaar nog kiezen tussen box 3 'oude stijl' of 'nieuwe stijl', maar vanaf belastingjaar 2023 geldt voor iedereen de 'nieuwe stijl'. Dat roept de vraag op hoe participaties in beleggingsfondsen in het vervolg in box 3 behandeld worden.

Een relevante vraag voor particuliere beleggers, maar ook voor fondsbeheerders die fiscale jaaropgaves aan hun participanten verstrekken. In deze bijdrage leggen de specialisten van BDO uit wat er is veranderd, welke gevolgen dat heeft – én wordt ingegaan op de ogenschijnlijk tegenstrijdige standpunten die de Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën recent op dit punt hebben ingenomen.

Box 3 'oude stijl'
Vanaf 2017 werd de belastingheffing in box 3 gebaseerd op het saldo van de bezittingen, de schulden en het heffingsvrij vermogen: de zgn. ‘grondslag sparen en beleggen’. Deze grondslag werd geacht een forfaitair rendement op te leveren; daarover was vervolgens 31 procent inkomstenbelasting verschuldigd.

Het forfaitaire rendement werd berekend op basis van een staffel die onderscheid maakte tussen ‘sparen’ (0,03 procent forfaitair rendement) en ‘beleggen’ (5,69 procent forfaitair rendement). Voor de verdeling tussen ‘sparen’ en ‘beleggen’ gold ook een forfait: hoe hoger de grondslag, hoe hoger het deel van het vermogen dat tegen 5,69 procent in plaats van 0,03 procent forfaitair rendement in aanmerking werd genomen. Het daadwerkelijk gerealiseerde rendement en de daadwerkelijke samenstelling van het box 3-vermogen speelden dus geen rol bij het bepalen van de verschuldigde inkomstenbelasting.

Box 3 'nieuwe stijl'
In het vervolg geldt de daadwerkelijke samenstelling van het vermogen als uitgangspunt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie vermogenscategorieën: de banktegoeden, alle overige bezittingen en de schulden. Voor iedere categorie geldt een forfaitair rendementspercentage. Voor 2022 gaat het om 0,00 procent (banktegoeden), 5,53 procent (alle overige bezittingen) en -2,28 procent (schulden).

Het positieve forfaitaire rendement op de banktegoeden en alle overige bezittingen wordt gesaldeerd met het negatieve forfaitaire rendement op de schulden. Daarnaast worden de banktegoeden, alle overige bezittingen en schulden gesaldeerd. Het gesaldeerde forfaitaire rendement wordt uitgedrukt als percentage van de gesaldeerde bezittingen en schulden: het zgn. gemiddelde rendementspercentage. Het saldo van de bezittingen en schulden wordt verminderd met het heffingsvrij vermogen; op het resterende (positieve) saldo wordt het gemiddelde rendementspercentage toegepast. Over de uitkomst is 31 procent inkomstenbelasting verschuldigd (2022).

Wat betekent deze wijziging voor particuliere beleggers en fondsbeheerders?
Box 3 'nieuwe stijl' maakt onderscheid tussen banktegoeden, overige bezittingen en schulden – en voor iedere vermogenscategorie geldt een eigen forfaitair rendementspercentage. De samenstelling van het box 3-vermogen heeft in het vervolg dus directe invloed op de verschuldigde inkomstenbelasting: banktegoeden worden lager belast dan overige bezittingen, en van het (volledig) salderen van bezittingen en schulden is in box 3 'nieuwe stijl' geen sprake meer. Dit kan een forse verhoging van de verschuldigde box 3-belasting met zich meebrengen.

Dit roept de vraag op hoe in box 3 'nieuwe stijl' met participaties in fiscaal transparante beleggingsfondsen moet worden omgegaan. Bijvoorbeeld:

De participaties als ‘overige bezittingen’ tegen de marktwaarde in box 3 opnemen ('saldobenadering'). Daarop is dan het forfaitaire rendementspercentage van 5,53 procent (2022) van toepassing. Deze verwerkingswijze zou fiscaal interessant kunnen zijn als het fonds (deels) met vreemd vermogen is gefinancierd en weinig liquide middelen aanhoudt. Op deze manier wordt het pro rata aandeel van de belegger in de bezittingen en schulden van het fonds immers toch gesaldeerd.

In plaats van de participaties het pro rata aandeel in de bezittingen en schulden van het fonds opnemen in box 3, zodat e.e.a. wordt belast als banktegoed, overige bezitting of schuld ('transparantiebenadering'). Deze verwerkingswijze zou fiscaal interessant kunnen zijn als het fonds over liquide middelen beschikt en weinig schulden heeft, of als het fonds belegt in huurwoningen waarop in box 3 de leegwaarderatio kan worden toegepast.


Voor particuliere beleggers valt er in de aangifte inkomstenbelasting 2022 dus iets te kiezen. Veel zal afhangen van de individuele fiscale positie van de belegger en de samenstelling van het fondsvermogen.

Om weloverwogen keuzes te kunnen maken, zullen beleggers veelal meer informatie over het fondsvermogen nodig hebben. Het ligt voor de hand dat ze zich voor die informatie tot de fondsbeheerders zullen wenden. Beheerders van fondsen waarin particuliere beleggers participeren, doen er dus goed aan om tijdig te beginnen met het voorbereiden van de fiscale jaaropgaves 2022. Bij het vormgeven van die jaaropgaves moeten fondsbeheerders – met het oog op de hiervoor geschetste keuzemogelijkheden – zelf ook keuzes maken omtrent de informatievoorziening.

Wat vinden de Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën?
Standpunt Belastingdienst:
In onze praktijk hebben wij de Belastingdienst recent het standpunt zien innemen dat de Nederlandse particuliere beleggers in de fiscaal transparante fondsen van een Nederlandse fondsbeheerder hun pro rata aandeel in het fondsvermogen dienen op te geven in box 3 (vgl. de 'transparantiebenadering' hierboven). Daarbij is door de Belastingdienst opgemerkt dat dit standpunt breed zal worden toegepast en daartoe ook op de – begin april 2023 te lanceren – website voor kennisgroepstandpunten zal worden gepubliceerd.

De Belastingdienst legt aan dit standpunt – kort samengevat - ten grondslag dat de fiscale transparantie van de betreffende beleggingsfondsen geldt voor de Wet IB 2001 als zodanig – en zich daarmee dus ook uitstrekt tot box 3. Op (het pro rata aandeel in) de vermogensbestanddelen die als gevolg van de fiscale transparantie aan de particuliere belegger worden toegerekend, zijn de specifieke (waarderings)voorschriften voor box 3 van toepassing, aldus de Belastingdienst. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan toepassing van de leegwaarderatio op verhuurde woningen.

Overigens is art. 5.19, lid 2 Wet IB 2001 – het voorschrift om bezittingen en schulden die, al dan niet tezamen, in het economische verkeer als een eenheid plegen te worden beschouwd, als eenheid in aanmerking te nemen – naar het oordeel van de Belastingdienst niet van toepassing. Ongeacht of sprake is van een commercieel, breed aangeboden beleggingsfonds of een in familiair verband opgericht fonds.

NB. Deze standpunten zijn nog niet voorgelegd aan de belastingrechter en kunnen de komende jaren onderwerp van fiscale procedures worden.

Standpunt Staatssecretaris van Financiën:
De vraag is hoe dit standpunt zich verhoudt tot de antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën op recente Kamervragen over de toepassing van de 'saldobenadering' of de 'transparantiebenadering' bij beleggingen die zijn gestructureerd middels een zgn. STAK: een stichting administratiekantoor. Daarbij is de stichting formeel eigenaar van de beleggingen en evt. bijbehorende schulden (‘juridisch eigendom’), maar geeft zij certificaten uit die recht geven op de beleggingsrendementen (‘economisch eigendom’).

De Staatssecretaris is van mening dat in box 3 'nieuwe stijl' op deze certificaten de 'saldobenadering' kan worden toegepast. Hij benadrukt daarbij dat een certificaat niet hetzelfde is als rechtstreeks gehouden beleggingsvastgoed; een certificaathouder heeft immers niet het juridisch eigendom, maar alleen de economische rechten. Dit zou het verschil in fiscale behandeling tussen rechtstreekse vastgoedbeleggingen en vastgoedbeleggingen via een STAK rechtvaardigen.

Tegenstrijdige standpunten?
Het standpunt van de Staatssecretaris komt ogenschijnlijk niet overeen met het standpunt dat de Belastingdienst recent innam. Immers: ook de particuliere belegger in een fiscaal transparant beleggingsfonds heeft uitsluitend economische rechten. Het juridisch eigendom rust namelijk bij de beheerder of – veelal – een onafhankelijke stichting (bewaarder). Niet valt uit te sluiten dat particuliere beleggers met een beroep op de argumentatie van de Staatssecretaris toch de 'saldobenadering' op hun fondsparticipaties kunnen toepassen. Beleggen middels tussenkomst van een STAK of een beheerder/bewaarder levert naar onze mening op het eerste gezicht namelijk geen (fiscaal) wezenlijk verschil op.

 

 



Reacties


Laatste nieuws